web page software

Isolement in de kunst:  De afzondering van de kunstenaar als exploitatie voor genialiteit 

Silke Van Der Smissen 

Pas wanneer de nacht valt, is het stil. Pas wanneer het stil is, kan ik denken. Geroutineerd als een geoliede machine recht ik me, na een veel te korte nacht, uit mijn bed. Om vervolgens na twee emmers koffie, als een hersendode marionet, naar mijn atelier te worden gebracht. Soms neem ik de fiets maar dat vindt mijn poppenspeler niet zo leuk. Dan raken mijn draden in de knoop. Aangepast aan conventies, dans ik door mijn eigen Operai dei Pupi de dag door. Meestal zonder al te veel kleerscheuren. Ik loop, ik spreek, ik eet, ik lach. Mijn meester doet dat goed. Wanneer alles vlot verloopt – en er niets te vieren valt – brengt hij me zelfs op tijd terug op kot. Dan is mijn rol gespeeld. Mijn houten handjes laten de draden los en ook mijn andere ledematen verliezen hun kabelige kooi. Mijn bengelende hoofd komt recht en heft zich op van tussen mijn schouderbladen. Ik dans niet meer. Zonder bovenhandse snoeren lukt het me om mijn schoenen uit te trappen. Ik plof neer op de rand van mijn bed en eindig waar mijn dagelijkse tragikomedie ook begonnen is. Het is reeds twaalf uur nadat ik mijn laatste wanhopige snooze heb uitgeduwd. Ik open mijn ogen. Ik ruik, ik voel, ik luister en ik leef. 

Een alom bekend beeld: de geïsoleerde kunstenaar, die voor een kluizenaarsbestaan opteert waarin hij al zijn genialiteit ten toon spreidt en volop creëert. In alle stilte onttrekt hij zich aan de dagdagelijkse sleur en het burgerlijke leven, dat hij zo verfoeit. Zo vervreemd van het “nu” ontwerpt hij zijn eigen bestaan. Een doolhof aan ideeën en onuitgevoerde projecten stapelen zich op in een stoffige kamer. Een ananas op een stok. Een jarenlange verzameling stof laat een waas na op de ramen. Die worden nooit gepoetst want dan verandert het licht, of zoiets. De geur van terpentijn en tabak benemen je de adem, wanneer je haast struikelt over een hoopje modebladen waaruit alle hoofden slordig zijn geknipt. Zonder ook maar een moer te geven om de mening van anderen, schildert hij lustig verder aan zijn volgende meesterwerk. Van op het toilet.

 “Art is what an artist does, just sitting around in his studio”, zei Bruce Nauman in de jaren 60 over zijn eigen atelier. Een kunstenaar als eenzame kluizenaar spreekt al eeuwen tot de verbeelding. Van de teruggetrokken Michelangelo, die vier jaar lang zwoegde aan zijn fresco’s van de Sixtijnse kapel. Niet liggend, zoals de moderne mythes het willen, maar opstaand. Zijn baard tegen het plafond en zijn maag in zijn keel, zoals hij het zelf beschrijft in zijn sonnet V. Tot Pollock, die in psychotische periodes van depressiviteit en afzondering, halsstarrig weigerde anderen toegang tot zijn studio te verschaffen maar ondertussen wel zijn grootste meesterwerken neerzette.  

Heeft deze geromantiseerde versie van de kunstenaar als afgezonderde, vreemde, doch aimabele vogel, een grond van waarheid? Soms lijkt het zozeer uit de lucht gegrepen dat alleen maar cartoons er nog raad mee weten. Toch kunnen we er niet aan onderuit dat kunst en isolement, bewust of onbewust, in onze hersenen met elkaar verweven zijn. Het grote aantal kunstenaars, schrijvers en creatievelingen die zich, al dan niet tijdelijk, afzondert van de maatschappij, ligt onoverkomelijk hoog. Eenzaamheid lijkt haast onlosmakelijk verbonden te zijn met genialiteit. Hoe komt het dat de stilte van de eenzaamheid telkens weer aanlokkelijk wenkt naar de kunstenaar?

Isolement als exploitatie

“Zou het kunnen dat in de extreme omstandigheden van de eenzaamheid de fundamentele waarden van het bestaan weer gaan spreken? Dat de volheid van het leven daar intensiever ervaren wordt dan in de drukte van de moderne maatschappij?” (Bakker, 2015, p.5) 

De vraag die filosoof Jan-Hendrik Bakker hier stelt, houdt mij dagelijks bezig. Het antwoord? Ja. Die visie is onlosmakelijk verbonden met mijn bestaan. Ik ben er rotsvast van overtuigd en verkondig het maar al te graag. De wereld is te luid. Pas in de stilte van het isolement kom ik tot leven. Mijn zogeheten “isolement” bestaat uit enkele schamele uren ‘alleen zijn’. Alleen, op mijn studentenkamer. Lees: zonder menselijk contact. Ik heb die uren nodig. Het voedt mijn brein en leidt tot inspiratie. Dan pas kan ik nadenken. Dan pas kan ik ‘doen’. Wat zou er gebeuren als ik van die magere uren, maanden of zelfs jaren zou maken en van mijn studentenkamer een berghut, mijlenver verwijderd van de maatschappij? Zou deze onderneming leiden tot een grote doorbraak, een vervreemde, zintuiglijke ontdekking waar ik van omver wordt geblazen? Met als gevolg dat ook ik, een meesterwerk durf neer te zetten. Cynisch als ik ben, maak ik mij de bedenking dat het eerder op een ontluistering zou kunnen uitdraaien. Een lot als Chris McCandless beschoren. Hoge verwachtingen worden helaas maar zelden ingelost. 

Schrijfster Sara Maitland verruilde haar drukke Londense leven voor een leven in afzondering op het afgelegen Isle of Skye, alwaar ze dubbel zo productief haar geschreven carrière verderzet. Bekeerd tot het katholicisme. Spiritualiteit en afzondering lijken ook nooit ver uit elkaar te liggen. Afzondering als straf, als escapisme tot een hoger doel of uit angst voor zelfverlies. Zelf beschrijft ze de afzondering als volgt: 

“Gevoelens worden intenser. Je zintuigen staan veel scherper. Na tien dagen afzondering werden mijn smaakpapillen plots wakker. Keerzijde van de medaille: wanneer je het koud hebt, heb je het echt heel koud. Net omdat de zintuigen zo worden aangescherpt, kunnen sommige mensen helemaal geen stilte verdragen.” (Maitland, 2016) 

Isolement als kwelling 

Misschien vertrekt genialiteit niet vanuit het principe ‘isolement’ maar gebruikt het ‘de afzondering’ als kwelling. En is het net die kwelling die ervoor zorgt dat een mens zich tot zijn hoogste potentieel kan verheffen. Ik hoor haast het gekweel van kerkelijke gezangen en het applaus van elke Vlaamse katholieke priester in mijn oor terwijl ik dit stuk neerschrijf. Is isolement inderdaad niet de puurste vorm van zelfkastijding die er bestaat? Geen privilege of modewoord maar een psychologische ontbering in de puurste vorm.

De mens leidt, sinds zijn ontstaan, geen solitair bestaan. Uit de oerkreet, die oorverdovend wordt geslaakt door een pasgeborene, weerklinkt pure wanhoop. Een door ons hechtingssysteem gedreven, schrille schreeuw om niets anders dan hulp. Een primaire behoefte die nog ver na onze kindertijd smeekt om vervuld te worden. Aan de oppervlakte lijkt het of naarmate een mens ouder wordt, die behoefte een figurantenrol inneemt. De diepte vertoont echter een heel ander beeld van dat kinderlijke verlangen. Ze verschuilt zich beter maar orkestreert en fluistert bevelen in het oor van ons innerlijk kuddedier. In je nek ademend en haast dwingend dicteert ze instructies, brengt ze je aan het wankelen en zorgt ze ervoor dat je de onoverkomelijke woorden prevelt: “alleen voor mij hoef je geen tas te zetten, hoor.” De hulpkreet vertaalt zich naar conformisme. Het verminkte liefdeskind van de eerder genoemde hechtingsdrang en angst. Is conformisme dan de vijand van genialiteit? De Deense filosoof Søren Kierkegaard benoemde het antwoord op deze vraag als volgt: 

“Het genie verschilt van ons in zijn vermogen om eenzame afzondering te verdragen. De mate van genialiteit is direct gerelateerd aan het vermogen om isolatie te ondergaan. Gewone mensen willen voortdurend bij de kudde horen, bevestigd worden door anderen en dezelfde mening hebben als de kudde.” (Kierkegaard, 1843, p. 42)

Kierkegaard had als antiklerikaal een verdacht katholieke visie op genialiteit. Zijn eigen beste werken zijn naar verluidt ontstaan door een melancholische zelfkwelling. Zijn grootste werken, waaronder ‘Of/Of’ is doorspekt met wanhoop en zwartgalligheid, door zijn zelfverkozen isolement. Zijn keuze voor de afzondering, waar hij zelfs zijn verloving voor verbrak, werd gevoed door een existentialistische angst voor zelfverlies. Het verlies van zijn genialiteit en individualiteit. 

Isolement uit angst voor zelfverlies 

Isolement is voor een existentialist, die de rede als wapen tegen angst gebruikt, paradoxaal gezien, net hét middel bij uitstek tegen een angst voor het opgeven van de individuele vrijheid. Jean Paul Sartre benoemt het, op fatalistische wijze, als volgt:  “l’Enfer, c’est les autres.” (Sartre, 1943) 

Wanneer de anderen als vijand bestempeld worden, ben je enkel op jezelf toegewezen. Dan kan de individualistische, existentialistische mens, zoals Sartre die hier schept, slechts twee kanten uit. Enerzijds kan hij zichzelf gaan opsplitsen in fragmentarische alter ego’s. Verschillende stemmen, die als een meerkoppige hydra alle kanten uit kunnen brullen, zonder het individu van zijn vrijheid te beroven en zonder het gevoel te krijgen enige verantwoording te moeten afleggen. Geïsoleerd maar nooit alleen, zou ik op deze manier als een losgeslagen Fernando Pessoa en mijn honderd en een heteroniemen tot mijn ultieme meesterwerk kunnen komen. Het doel heiligt de middelen, toch? Machiavelli knikt. 

Anderzijds kan hij zichzelf afzonderen en als een teruggetrokken, hedonistisch kluizenaar zijn vooropgestelde doelen proberen bereiken. Pas dan kun je als kunstenaar gaan ‘scheppen’. Zo waren ook de verwachtingen bij J. D. Salinger, die na zijn grootste meesterwerk The Catcher in the Rye het kluizenaarsbestaan opzocht in Cornish, New Hampshire. Echter, gedreven door een sociale overgevoeligheid, die hij trouwens deelt zijn antiheld Holden Caufield, onttrok hij zich aan een sociaal bestaan en verdween voorgoed van de literaire aardbol. Isolement lijkt bij Salinger veeleer een gevolg van, dan een noodzaak voor kunst te maken. Dit gegeven zette aan tot denken. Zijn alle kunstenaars op een bepaald ogenblik, bewust of onbewust, niet verplicht zich te distantiëren van hun eigen werk? Is het isolement dan een oorzaak of uiting van het creëren of veeleer een manier om de alom teleurstellende werkelijkheid te ontlopen? 

Isolement als escapisme 

In geen enkele kunststroming werd het beeld van de kunstenaar, als een mijmerend en sociaal geïsoleerd genie, meer gevoed dan in de Romantiek. Gevuld door Weltschmerz zondert de kunstenaar zich af op zijn zolderkamer, in een ver land, op een mistige berg of in een verlaten ruïne. Nooit was de drang naar reizen groter. De kunstenaar was verplicht zich af te zonderen om zijn melancholische en dromerige werken op poten te kunnen zetten. Reizend, zoals Carl Spitzweg, via de grote Europese kunstcentra van die tijd om zich daarna op een zolderkamer terug te trekken en De Arme Dichter te schilderen. Vaak bleef het Romantische escapisme echter enkel bij dromen, met een smachtend verlangen naar het verkennen van verre oorden. Het escapisme in die ruime betekenis van het woord is, ook voor mij, nog steeds aan de orde. De wereld is niet alleen luid, maar ook nog eens lelijk. Een doorgedreven escapisme mondt uit in sociaal isolement. Het is opvallend hoeveel sociaal isolement je tegenkomt wanneer je hedendaags kunstenaars bestudeerd. Kunstenaars, genieën in hun vakgebied, hebben de neiging om van buiten naar binnen te kijken en de eenzaamheid in plaats van de kudde op te zoeken, om aan die harde realiteit waarin ze niet begrepen worden, te ontsnappen. Dat maakt van hen excentriekelingen, buitenbeetjes, die de taal van de kudde niet spreken. En net daarom op zoek gaan naar een eigen taal, die ze alleen zelf begrijpen. Dit draagt alleen bij tot het onbegrip waar ze van de buitenwereld steevast op kunnen rekenen. Dan wordt het isolement zowel een bewuste, als onbewuste keuze van de kunstenaar en duwen ze zich nog verder weg van de maatschappij. Niemand beter dan de Amerikaanse filosoof William James kan de band tussen het genie en de maatschappelijke verplichtingen omschrijven: 

“Een genie is iemand die zijn afspraken op het laatste moment afzegt, zijn brieven niet opent en gezinsverantwoordelijkheden verwaarloost, omdat hij machteloos staat tegenover de interessantere gedachten die zijn geest voortdurend bezighouden. (W. James, 1912) 

Dat kunst en isolement elkaar blijken op te zoeken is niets nieuws. Net zoals ik mijzelf bekoord voel door de stilte en het ‘alleen zijn’, lijkt het wel of kunstenaars zich als magneten aangetrokken voelen tot de afzondering, met het oog op authenticiteit en zelfontplooiing. Genieën die het isolement ten volle exploiteren om tot een verheffing te komen. Anderen blijken hun beste werk voort te brengen na een absolute sociale en maatschappelijke ontbering. Isolement wordt als kwelling gebruikt om het genie als het ware met zijn neus op de feiten te drukken. Voor een lange periode, of voor altijd, hoopt de kunstenaar als kluizenaar zijn ideeën te vertalen en neer te zetten. Vaak uit angst voor zelfverlies, drijft een vergevorderd individualisme de kunstenaar tot eenzaamheid. Een fysiek of mentaal isolement, kan het gevolg zijn van een onoverkomelijk escapisme uit de maatschappij. Om aan onbegrip en verantwoording te ontlopen. De afzondering lijkt voor sommigen enerzijds een noodzakelijk kwaad om het potentieel ten volle te benutten. Voor anderen een welgekomen vlucht uit een vaak teleurstellende werkelijkheid. Maar blijkt hoe dan ook: als kwelling, als uiting, als noodzaak, als verlangen, een onmisbaar element om genialiteit te exploiteren. 

“Het isolement is voor artiestenzielen vaak het woud vol vogelenzang. (L. Couperus, 1916) 

© Copyright 2018 Silke Van Der Smissen - All Rights Reserved